e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kathedraal kathedraal: katedraal (Bocholtz) Een kathedraal. [N 96A (1989)] III-3-3
kazuifel kazuifel: kasuifel (Bocholtz) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel la(ai): (Bocholtz) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot keel: kè:əl (Bocholtz), strot: štrò:s (Bocholtz) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] III-1-1
keelgat hals: jet de hals aafsjudde (Bocholtz), keel: de keal (Bocholtz), jet de keal aafsjudde (Bocholtz), strot: der sjtroas (Bocholtz) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
keelketting, keelriem keelriem: kē̜lrēm (Bocholtz) De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26] I-10
keelpijn keelpijn: kɛ.əlpiŋ (Bocholtz) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker voordel: vȳǝdǝl (Bocholtz) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegelen kegelen: NB kejeler: kegelaar.  kegele (Bocholtz) Kegelen. III-3-2
kegels (mv.) kegelen: mɛtə kɛgələ wɛ.t nit mi.ə jəsjpi.əlt (Bocholtz) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2