e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kelder kelder: keͅldər (Bocholtz) kelder [RND] III-2-1
kelk kelk: der kelk (Bocholtz) De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelkdoekje kelkdoekje: kelkduchsje (Bocholtz) Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kelklepeltje lepeltje: lèfeltje (Bocholtz) Het kelklepeltje. [N 96B (1989)] III-3-3
kerel kerel: kɛ.əl (Bocholtz) kerel [RND] III-3-1
keren omkomen: ømkōma (Bocholtz) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] I-1
kerk kerk: kirch (Bocholtz) De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbank bank: bank (Bocholtz) Één zon bank. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkbanken kerkbanken: kirchbenk (Bocholtz) De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)] III-3-3
kerkgang kerkgang: der kirchgank (Bocholtz) De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)] III-3-3