e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knecht, algemeen knecht: knɛx (Bocholtz), knɛ̄ǝ.t (Bocholtz) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knevels krukken: krøkǝ (Bocholtz) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knìí (Bocholtz), knɛ.i (Bocholtz) knie [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knɛi̯baŋk (Bocholtz) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte hees: hí:əs (Bocholtz) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knielen knien: [vgl. Du. knien knielen.]  kneije (Bocholtz) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
knikkebenen kniksknie?n: knieks kneie (Bocholtz) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker huif: NB huve: 2. Knikkers.  huuf (Bocholtz), marbel: molber (Bocholtz), molleber (Bocholtz) Glazen knikker. || Kleiner Murmel. || Knikker. III-3-2
knikkeren huiven: huve (Bocholtz) 1. Knikkeren (spel). III-3-2
knikkerzakje huivenbuidel: huvebül (Bocholtz) Zak om knikkers in te bewaren. III-3-2