e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knolraap, raap reuben: røbǝ (Bocholtz) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knolvoer, rapen (coll.) kruid: krūt (Bocholtz) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knorren knorren: knǫrǝ (Bocholtz) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knuppel, knots knuppel: knøpəl (Bocholtz) knuppel [RND] III-1-2
koe koe: kø̄ǝ (Bocholtz), kōu̯ (Bocholtz), kǫu̯ (Bocholtz), rind: reŋk (Bocholtz), vaars: vɛš (Bocholtz) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die eenmaal heeft gekalfd koe: [koe] (Bocholtz) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd koe: [koe] (Bocholtz), tweede koe: tswɛi̯dǝ [koe] (Bocholtz) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koe met gebogen, opgezette rug poekel: pukǝl (Bocholtz) [N 3A, 145c] I-11
koe met hellend kruis hangvot: haŋvǫt (Bocholtz) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koe met korte poten diepe koe: dēpǝ kǫw (Bocholtz) [N 3A, 142b] I-11