e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neef vetter (du.): fetter (Bocholtz) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neerslaan kippen: kipǝ (Bocholtz) De vormbakken op de droogplaats omkeren, zodat de vormelingen met de afgestreken zijde op de bezande bodem komen te liggen. In L 381 noemde men een rij van een bepaalde lengte, ongeveer twaalf omgekeerde vormen, een slag (ēlāx) - Donkers, pag. 62. [N 98, 96; monogr.] II-8
neet, luizenei luizenei: Veldeke  lōēseëi (Bocholtz) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
nek nek: nàk (Bocholtz) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
neomist neomist (<gr.): neomist (Bocholtz) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van de weide waas: wātš (Bocholtz) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nestkastje vogelnestje: voggelneschje (Bocholtz) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
neus neus: ná:s (Bocholtz) neus [DC 01 (1931)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gièvel (Bocholtz), jivvel (Bocholtz), tul: tuul (Bocholtz) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen schoensnaas: sjonsnaas (Bocholtz) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3