e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuk grond lap: lap (Bocholtz), stuk: štøk (Bocholtz), veld: veld (Bocholtz) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stukje hout om de kleischop te reinigen bandijzer: bānt˱ī̄zǝr (Bocholtz), leuter: lø̄̄tǝr (Bocholtz) Stukje hout of ijzer om de kleischop te reinigen. [monogr.] II-8
stuks -vee dieren: dērǝ (Bocholtz) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
suikerbiet suikerkaroot: tsukǝrkarūt (Bocholtz), suikerkroot: tsukǝrkrūǝt (Bocholtz) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikeroom suikerennonk: tsoekərənonk (Bocholtz) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2
suikertante suikerentant: tsoekərətant (Bocholtz) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
suisse suisse (fr.): tseyes (Bocholtz) De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
suizen van de oren oorsuizen: oerzoeze (Bocholtz), oortuiten: oertuute (Bocholtz), suizen: soese (Bocholtz) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
tabernakel tabernakel (<lat.): tabernakel (Bocholtz) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafel dis: døš (Bocholtz) een houten tafel [Roukens 12 (1937)] III-2-1