23345 |
kathedraal |
kathedraal:
katedraal (Q211p Bocholtz)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kasuifel (Q211p Bocholtz)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
la(ai):
lǭ (Q211p Bocholtz)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kè:əl (Q211p Bocholtz),
strot:
štrò:s (Q211p Bocholtz)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
hals:
jet de hals aafsjudde (Q211p Bocholtz),
keel:
de keal (Q211p Bocholtz),
jet de keal aafsjudde (Q211p Bocholtz),
strot:
der sjtroas (Q211p Bocholtz)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
keelriem:
kē̜lrēm (Q211p Bocholtz)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.əlpiŋ (Q211p Bocholtz)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vȳǝdǝl (Q211p Bocholtz)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
NB kejeler: kegelaar.
kegele (Q211p Bocholtz)
|
Kegelen.
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
mɛtə kɛgələ wɛ.t nit mi.ə jəsjpi.əlt (Q211p Bocholtz)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|