18599 |
lange onderbroek? |
lange onderboks:
lang oongerbooks (Q211p Bocholtz)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33074 |
langgerekt hok |
hoop:
hōf (Q211p Bocholtz)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
34571 |
langwagen |
langwagen:
laŋkwān (Q211p Bocholtz)
|
Vierwielige wagen, waarvan het voorste en het achterste asstel met elkaar verbonden zijn door een lange zware balk, de zogenaamde "langboom". De bak rust op drie ronblokken (zie dat lemma). Het achterstel bestaat uit een as, een asblok (zie dat lemma) en een rongblok. De langboom zit met een pin vast in het rongblok. Asblok en rongblok zijn op elkaar bevestigd. De twee achterste wagenarmen zorgen er samen met de langboom voor dat het achterstel onbeweeglijk is. Het voorstel bestaat uit een asblok, een middenblok en een rongblok. De bak rust op de rongblokken; de langboom en de voorste wagenarmen steken door het middenblok. Dwars door de drie blokken steekt een draaipin, waardoor het rongblok kan draaien boven de andere blokken. De dissel (zie dat lemma) zit geklemd tussen de voorste wagenarmen. De langwagen komt voornamelijk in Haspengouw, meer bepaald Droog-Haspengouw, voor. [N 17, 43c; N G, 51 + 70a; JG 1b + 1d]
I-13
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lange weg:
Syst. Veldeke
lange wek (Q211p Bocholtz)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18346 |
lap op een schoen |
stuk:
sjtuk (Q211p Bocholtz)
|
lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23752 |
laten wijden |
zegenen:
zèëne (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18356 |
lederen pantoffel |
slob:
sjloebe (Q211p Bocholtz)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lêəg (Q211p Bocholtz)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
23613 |
leerrede |
predik:
prèdich (Q211p Bocholtz)
|
Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieëw (Q211p Bocholtz)
|
Leeuw.
III-3-2
|