23589 |
marialied |
muttergottesliedje (<du.):
moddergaodeslidje (Q211p Bocholtz)
|
Een Marialied. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
māt (Q211p Bocholtz)
|
markt [RND]
III-3-1
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
e marmere bild (Q211p Bocholtz)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20469 |
masturberen |
(-) aftrekken:
aaftrekke (Q211p Bocholtz),
aftrekke (Q211p Bocholtz),
(-) wiksen:
wiekse (Q211p Bocholtz),
afroepen:
aafroepe (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz),
aftrekken:
aaftrekke (Q211p Bocholtz),
aftrekke (Q211p Bocholtz),
wiksen:
wiekse (Q211p Bocholtz)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10c (1961)], [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
haak:
hǭk (Q211p Bocholtz),
zichtehaak:
zitǝhǭk (Q211p Bocholtz)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
18414 |
matrozenpakje |
matrozenpakje:
Veldeke
matrozepäksje (Q211p Bocholtz)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkløpər (Q211p Bocholtz)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (Q211p Bocholtz)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
reule:
reule (Q211p Bocholtz)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)]
III-1-2
|
21038 |
meel |
meel:
m ę ̞ǝl (Q211p Bocholtz)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|