31581 |
naafbus |
bus:
bøs (Q211p Bocholtz)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nīǝnǝ (Q211p Bocholtz)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
17848 |
naar huis gaan |
naar heim gaan:
nòə heem jòə (Q211p Bocholtz)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
23948 |
naaste |
nabuur:
moeilijk leesbaar
naober (Q211p Bocholtz)
|
Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23725 |
nabidden |
nabeden:
naobèëne (Q211p Bocholtz)
|
Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18609 |
nachthemd |
nachtshemd:
naatshemp (Q211p Bocholtz)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
nachtspon:
naatspoem (Q211p Bocholtz)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtskleren:
naatskleijer (Q211p Bocholtz)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23772 |
nachtmis |
nachtsmis:
naatsmès (Q211p Bocholtz)
|
De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18660 |
nachtpak |
knoopboks:
[sic]
knoofbooks (Q211p Bocholtz)
|
nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)]
III-1-3
|