17704 |
sluitspier van de aars |
rand van het votlok:
rank van et votlooch (Q211p Bocholtz)
|
spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
17741 |
smaak |
geschmack (du.):
jesjmak (Q211p Bocholtz),
smaak:
sjmaach (Q211p Bocholtz)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
būx˲zēl (Q211p Bocholtz)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snit:
šnit (Q211p Bocholtz)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjniə (Q211p Bocholtz)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22903 |
sneeuwman |
sneeuwman:
sjneimaan (Q211p Bocholtz)
|
Sneeuwman.
III-3-2
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnĕĕi (Q211p Bocholtz),
sjnééj (Q211p Bocholtz)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND]
III-4-4
|
17762 |
snijtand |
snijtand:
šnítsànk (Q211p Bocholtz)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
slip:
Zo wordt het ook wel genoemd!
sjlip (Q211p Bocholtz),
snit:
sjnit (Q211p Bocholtz)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
gapen:
japen (Q211p Bocholtz),
snakken:
sjnakke (Q211p Bocholtz),
snikken:
sjnikke (Q211p Bocholtz)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|