29694 |
vormbakpers |
pres:
prę ̞s (Q211p Bocholtz)
|
Steenpers waarbij de bereide klei door een persblok in vormbakken wordt geperst. Doorgaans werd in het onderzoeksterrein gebruik gemaakt van een vormbakpers die werd ontworpen door Johannes Aberson te Olst, de zgn. Abersonpers. Zie ook afb. 22. De vormbakpers werd aanvankelijk aangedreven door een paard, later door een stoommachine. Hierdoor werd de hoofdas in beweging gezet. De klei viel van de transportband in een trechtervormige maalketel, waarin de kleimassa fijngemalen werd. Vervolgens werd de brei in de richting van roosters gedreven, waarvan het aantal overeenkwam met de hoeveelheid stenen die in een vormbak tegelijk kon worden gevormd. De onderschuiver schoof de vormen onder de pers. Gelijktijdig duwde een glijstoeltje zowel een lege vorm onder de roosters als de door het persblok gevulde vorm onder de pers uit. Met het afstrijkmes streek de afstrijker de overtollige klei van de vorm af, later werd dit werk ook wel automatisch gedaan. De vormbakpers werd doorgaans gebruikt bij zeer natte klei, in tegenstelling tot de strengpers die vrij droge klei als grondstof verwerkte - Geuskens, pag. 76. [N 98, 92; monogr.]
II-8
|
24031 |
vormen |
in de vorm kloppen:
en dǝ vǫrǝm klǫpǝ (Q211p Bocholtz),
vormen:
vormen (Q211p Bocholtz)
|
Met behulp van de vormbak stenen vervaardigen. De vormer drukte de bol klei daartoe in de vorm en streek de overtollige klei af met de handen of met behulp van een houten plankje, een afstrijkboog of een mes. De gevulde vorm werd vervolgens door een afdrager naar het droogveld gebracht. Afhankelijk van de hoedanigheid van de klei die verwerkt werd, koos men bij magere klei voor de zandvorm-methode en bij de stijvere of vettere klei voor de watervorm-methode. In het eerste geval gooide de vormer de kleibol in een bezand vormbakje met bodem. In de tweede situatie gebruikte hij een bodemloze vorm, die voor het gebruik geheel in water werd gedompeld (Geuskens, pag. 60). [monogr.; N 98, 76 add.] || Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)]
II-8, III-3-3
|
23343 |
vormsel |
vormsel:
t vormsel (Q211p Bocholtz)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29671 |
vormtafel |
dis:
døš (Q211p Bocholtz)
|
De tafel waarop de klei in de vormbak wordt gedrukt. [N 98, 73; monogr.]
II-8
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrønt (Q211p Bocholtz)
|
vriend(in) [RND]
III-3-1
|
20276 |
vroedvrouw |
hebamme (du.):
hevvam (Q211p Bocholtz)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vreugmès (Q211p Bocholtz),
vrø.mɛs (Q211p Bocholtz)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (Q211p Bocholtz),
vroͅuw (Q211p Bocholtz)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
dame:
dam (Q211p Bocholtz)
|
2. Dame in kaartspel.
III-3-2
|
24354 |
vrouwelijk dier |
moek:
Veldeke Additie bij vraag 20: komt ironisch gebruikt voor, en wel om een akelig vrouwmens aan te duiden
moek (Q211p Bocholtz)
|
vrouw pej. [N 26 (1964)]
III-4-2
|