25053 |
moek |
beetje, een weinig:
moeëk (L248p Lottum),
dao h‰b\\ z‰n\\ gøøj\\ moe„k (daar zit veel geld). ps. boven de beide ‰s staat nog een ?; deze combinatieletters zijn niet te maken.
moe̯k (L245p Meterik),
Opm.: dit woord komt nu nog wel voor in deze betekenis.
mŏïk (L165p Heijen),
dauw:
mok (L314p Overpelt),
mot (L372p Maaseik),
moͅk (L286p Hamont),
mok
mok (L312p Neerpelt),
mok (m.).
moͅk (L282p Achel),
hoofdluis:
moek (L271p Venlo),
môêk (L269a Hout-Blerick),
als het groot is
mhoek (L288a Ospel),
fonetisch komt alleen voor bij paarden boven de hoef
ja: mōēk (Q033p Oirsbeek),
idiosyncr. (enk) / muiken (m.v.)
muik (Q095p Maastricht),
paard krijgt huiduitslag aan de hakken door een mijt, dan noemt dit hier "de moek
de moek (L291p Helden/Everlo),
Veldeke hier bekend als schurftige ziekte aan paardepoten
moek (Q097p Ulestraten),
WBD wel bekend bij paarden: hae haet de mók - in de holte boven hoef - verdikking waarschijnl. door luizen veroorzaakt
mók (L427p Obbicht),
WLD bij paarden
de mōēk (L269b Boekend),
WLD bij paarden in de koot boven de hoef
de mōē.k (L290p Panningen),
koffiedik:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
muk (Q284p Eupen),
koud, mistig en somber weer:
moek (L267p Maasbree, ...
L217p Meerlo),
⁄t is moek (L216p Oirlo, ...
L216p Oirlo,
L210p Venray),
#NAME?
moek (L245b Tienray),
kruim:
binnenste
muək (Q072p Beverst),
lichte nevel:
moek (L216p Oirlo),
mok (L314p Overpelt),
moͅk (L316p Kaulille),
mist, nevel (alg.):
d’r hengst enne flinke moek! (L216p Oirlo),
moek (L267p Maasbree, ...
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L265p Meijel,
L268p Velden,
L268p Velden),
mok (L282p Achel, ...
L360p Bree,
L353p Eksel,
K317a Kerkhoven,
L312p Neerpelt,
L314p Overpelt),
mōēk meest (L266p Sevenum),
moͅk (L286p Hamont, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
muk (L432p Susteren),
t’is veul mok (L282p Achel),
’t is moek! (L216p Oirlo),
(dit is een synoniem voor mist). Note: begrip: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").
moek (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen (bij Venray)),
(zonder onderscheid)
moek (L244c America, ...
L246p Horst,
L248p Lottum,
L246b Melderslo,
L266p Sevenum),
dikke mist
mok (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
moek
mūk (L355p Peer),
mok (m.)
mok (L312p Neerpelt),
¯dichte mist¯
moek (L246c Hegelsom, ...
L291p Helden/Everlo,
L210p Venray),
¯laaghangende mist¯
moek (L291p Helden/Everlo, ...
L434p Limbricht),
¯zeer dichte mist¯
moek (L214p Wanssum),
slag:
moek (Q074p Kortessem),
i.e. afgeranseld werd.
moek gehad (Q074p Kortessem),
vrouwelijk dier:
Veldeke Additie bij vraag 20: komt ironisch gebruikt voor, en wel om een akelig vrouwmens aan te duiden
moek (Q211p Bocholtz)
III-1-2, III-2-3, III-4-2, III-4-4
|
|