e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donker, duisterx donker: (b.v. behang is donker).  donkel (Bocholtz), doods: (donkere doodse kleur).  doeds (Bocholtz), duister: (s nachts).  duuster (Bocholtz) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
dood (bn.) dood: dôêd (Bocholtz), toeət (Bocholtz) dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodskist zerk: de zerk (Bocholtz), zerk (Bocholtz) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodskleder: doetsklèjer (Bocholtz), doodskleed: doetskleed (Bocholtz, ... ), doodsmantel: doeədsmantəl (Bocholtz) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
doodzonde doodzonde: doedzung (Bocholtz) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doofpot amerenketel: ōͅmərəkeͅsəl (Bocholtz) doofpot [N 05A (1964)] III-2-1
dooier door: dōr (Bocholtz) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: ing deuf (Bocholtz) Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbewijs doopbewijs: t deufbewies (Bocholtz) Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)] III-3-3
doopdekentje doopdoek: doofdooch (Bocholtz) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2