17651 |
achterste |
kont:
konk (Q211p Bocholtz),
koonk (Q211p Bocholtz),
vot:
vot (Q211p Bocholtz)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
32741 |
achterste keerstrook |
onderste voordel:
øŋǝštǝ [voordel] (Q211p Bocholtz)
|
De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5]
I-1
|
34584 |
achterwand |
stop:
štǫp (Q211p Bocholtz, ...
Q211p Bocholtz)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
batterij:
batterij (Q211p Bocholtz),
bodem:
boam (Q211p Bocholtz),
boerenbaanhof:
boerebaanhof (Q211p Bocholtz),
hinterste:
hingesjte (Q211p Bocholtz)
|
[N 10c (1961)]
III-1-1
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
akoliet (Q211p Bocholtz)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (Q211p Bocholtz)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
aome (Q211p Bocholtz),
oame (Q211p Bocholtz)
|
ademen [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (Q211p Bocholtz),
oar (Q211p Bocholtz)
|
ader [N 10a (1961)]
III-1-1
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (Q211p Bocholtz)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33470 |
afdakje boven de poort |
dakje:
dēkskǝ (Q211p Bocholtz)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|