17690 |
middenrif |
middenrif:
midde rif (L269b Boekend)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24352 |
mier |
mier:
mier (L269b Boekend),
zeikdempel:
zekdimpel (L269b Boekend),
zeiksdempel:
zeksdempel (L269b Boekend),
WLD
zeksdempel (L269b Boekend),
zwarte zeiksdempel:
zwarte zeksdempel (L269b Boekend)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
mierenei:
mierê-ei (L269b Boekend),
zeiksdempeleneitje:
WLD
een zeksdempeleneike (L269b Boekend)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
mierennest:
mieré-nest (L269b Boekend),
zeiksdempelenbocht:
WLD
een zeksdempelenbòòg (L269b Boekend)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
mierikswortel (L269b Boekend)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
meltkūlǝn (L269b Boekend)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
meltvø̄r (L269b Boekend)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (L269b Boekend)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)]
III-1-3
|
20459 |
minnares |
fluit:
⁄n fluit (L269b Boekend)
|
concubine [N 37 (1971)]
III-2-2
|
20177 |
miskraam |
miskraam:
miskraom (L269b Boekend),
miskroam (L269b Boekend)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)] || Miskraam: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 84 (1981)]
III-2-2
|