21475 |
neger |
nikker:
nikker (L269b Boekend),
zwarte, een -:
zwarte (L269b Boekend)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nek (L269b Boekend)
|
nek [N 10b (1961)]
III-1-1
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
nerf (L269b Boekend)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24216 |
nestelen |
nestje bouwen:
nesje bouwe (L269b Boekend)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
vogelkouwtje:
vogelkouwke (L269b Boekend)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlugge jong:
vlögge jonge (L269b Boekend)
|
op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
fop:
foep (L269b Boekend),
gevel:
gevel (L269b Boekend),
kokker:
koüker (L269b Boekend),
kuit:
kuit (L269b Boekend),
snuit:
snoët (L269b Boekend)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
snuit:
snoet (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
neusgater (L269b Boekend)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (L269b Boekend)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|