17916 |
omarmen |
omarmen:
umerme (L269b Boekend)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33664 |
omheinde wei |
afgetuinde wei:
āfgǝtȳndǝ węi̯ (L269b Boekend)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
17850 |
omhooggaan |
naar boven gaan:
nao baove gaon (L269b Boekend)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
kopdoek:
kopdook (L269b Boekend),
neusdoek:
is ook wel bekend, maar sporadisch
neusdook (L269b Boekend)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
das:
das (L269b Boekend),
sjaal:
sjaal (L269b Boekend)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
kopdoek:
kopdook (L269b Boekend),
neusdoek:
neusdook (L269b Boekend)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33651 |
omwalde akker |
hof:
hǭf (L269b Boekend),
kamp:
kamp (L269b Boekend)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omjagen:
ø̜mjāgǝ (L269b Boekend)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25087 |
onbelangrijk |
weinig:
weinig (L269b Boekend)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
25149 |
onbewolkt |
klare lucht:
klaore lôch (L269b Boekend)
|
wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|