| 20791 |
sinaasappel |
appelesien:
appelesieën (L269b Boekend)
|
sinaasappel [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
| 19420 |
sintel |
sintel:
sintel (L269b Boekend),
Note v.d. invuller: Dit is een rest die niet brandbaar is. Van andere begrippen heb ik nooit gehoord.
sintel (L269b Boekend)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)] || Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
| 33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalot (L269b Boekend),
sjelotte (L269b Boekend)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de sjalot (allium ascalonicum - fam. liliaceae) [N 71 (1975)]
I-7
|
| 21143 |
sjees |
sjees:
šiǝs (L269b Boekend)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
| 18686 |
sjerp |
sjerp:
sjerp (L269b Boekend)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaaj (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: sla in het algemeen [N 71 (1975)]
I-7
|
| 17744 |
slaap |
slaap:
slaop (L269b Boekend),
slaope (L269b Boekend)
|
slaap [N 10b (1961)] || Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-1, III-1-2
|
| 24818 |
slaapbol |
blauw maanzaad:
blauwmoonzaad (L269b Boekend)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
| 18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slaapmuts (L269b Boekend)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
slabbertje:
slebberke (L269b Boekend),
spijdoekje:
speejdukske (L269b Boekend)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|