| 25152 |
slecht weer, hondenweer |
hondsweer:
hōngswaer (L269b Boekend),
hôngswaer (L269b Boekend),
ruw (weer):
roow waer (L269b Boekend),
slecht (weer):
slech wear (L269b Boekend)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 24552 |
sleedoorn |
slenenstruik:
slienestroêk (L269b Boekend)
|
De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
triltandcultivator:
treltaŋkkalǝvātǝr (L269b Boekend)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
| 24551 |
sleepruim |
sleen:
sliêne (L269b Boekend)
|
De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 17899 |
slepen |
slepen:
sleipe (L269b Boekend)
|
Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 19374 |
sleutel |
sleutel:
sleutel (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
slib (L269b Boekend)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 22469 |
sliepuit |
sliepuit, sliepuit, alle gekken lachen dich uit:
sliēp oēt, sliēp oēt, alle gekke lache dich oēt (L269b Boekend),
wa, liepuit:
waa līēp ōēt (L269b Boekend)
|
uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
| 18022 |
slijm |
slijm:
sliêm (L269b Boekend)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 34180 |
slijm bij de nageboorte |
slijm:
slīm (L269b Boekend)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|