| 33637 |
spruitkool, spruitje |
spruitje:
spruutjes (L269b Boekend)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
| 18066 |
spruw |
spruw:
sprouw (L269b Boekend)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L269b Boekend),
spuité van water (L269b Boekend)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-1-2, III-4-4
|
| 19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spijbakje:
speejbekske (L269b Boekend)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 33515 |
staakbonen |
rijskrombekken:
riees krómbek (L269b Boekend),
stokbonen:
stok bōēne (L269b Boekend)
|
[N P (1966)]Hoe noemt u: de rank - of stokboon [N 71 (1975)]
I-7
|
| 34225 |
staartkoord |
staarttouw:
stɛrttǫu̯w (L269b Boekend)
|
Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g]
I-11
|
| 34087 |
staartkwast |
pluim:
plȳm (L269b Boekend)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|
| 24739 |
stam uit een haag |
knuppel:
knôppel (L269b Boekend)
|
Een stam uit een haag (port). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 24579 |
stam van de boom |
stam:
stam (L269b Boekend)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 34028 |
stamboekkoe |
registerkoe:
rǝgestǝr [koe] (L269b Boekend)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|