e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekend

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterspin waterspin: waterspin (Boekend), WLD  waterspin (Boekend) waterspin [N 26 (1964)] III-4-2
watertor waterkever: waterkeiver (Boekend) watertor: Hoe noemt u de grote zwarte tor die ónder het wateroppervlak leeft? [N100 (1997)] III-4-2
waterzucht waterzucht: waterzuch (Boekend) Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)] III-1-2
weerborstel weerborstel: waerbörstel (Boekend) valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1
weerlichten weerlichten: waerleechte (Boekend), waerleegte (Boekend), ⁄t weirleecht (Boekend) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4
weggrissen graaien: graaie (Boekend) grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)] III-1-2
wegkwijnen aftakelen: aaftakele (Boekend) (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wei wei: węi̯ (Boekend) In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-8
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Boekend) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
welig groeiend gelp: ein gelp gewas (Boekend) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3