19688 |
gieter |
gieter:
geeter (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: de tuingieter waarmee men aangiet (broesgieter?) [N 71 (1975)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
vergif:
vergif (L269b Boekend)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glacees (L269b Boekend)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glad (L269b Boekend)
|
glad [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
gladde draad:
gladǝ drǭt (L269b Boekend)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
19399 |
glasgordijn |
glasgordijn:
glaasgordien (L269b Boekend)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
buffetkast:
buffetkas (L269b Boekend)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (L269b Boekend)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ęrdǝwęrk (L269b Boekend)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
17853 |
glijden |
schuiveren:
schuivere (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|