id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17886 | graven | spaden: spaaie (Boekend) | Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)] III-1-2 |
34210 | grazen | weiden: wɛi̯jǝ (Boekend) | Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11 |
20645 | griesmeelpudding | brobbeltjespap: Syst. WBD bruubelkespap (Boekend) | Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
19024 | grijns | grijns: greins (Boekend), grimas: grimas (Boekend) | grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4 |
17906 | grijpen naar | grijpen: nao get grië pe (Boekend) | grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] III-1-2 |
24732 | groei, wasdom | wasdom: wasdôm (Boekend) | Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)] III-4-3 |
17541 | groeien | groter worden: grôêter waere (Boekend) | groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] III-1-1 |
24715 | groeien, wassen | groeien: greuje (Boekend) | Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3 |
32597 | groenmest | groenbemesting: grø̄nbǝmesteŋ (Boekend) | Groenmest is het gewas dat gebruikt wordt voor groenbemesting. Daaronder verstaat men het verbouwen en daarna onderploegen van een groen gewas, dat in symbiose met stikstofbindende organismen leeft. De stikstof dient als meststof voor een volgend gewas. De gewassen die hiertoe dienen zijn nogal verschillend. In de navolgende plaatsen worden gebruikt: lupine K 278, 318, 357, 358, L 159a, 163, 164, 210, 211, 265, 266, 269, 269a, 269b, 270, 271, 288a, 289, 289b, 290, 291, 292, 294, 295, 299, 316, 318, 318b, 320a, 321, 321a, 322, 322a, 325, 330, 331, 332, 366, 373, 374, 377, 378, 382, 387, 416, 420, 427, 429, 430, 431, 432, P 46, 50, 51, 56, 117, 120, 176, 176b, 177, 188, 211, Q 13, 15, 20, 22, 28, 30, 33, 35, 39, 71, 72, 80, 81a, 83, 94b, 95, 96a, 96c, 97, 98, 111, 112z, 113, 117a, 156, 175, 180, 187, 193, 196, 197, 197a, 196a, 203, 204a, 253; serradella L269, 270, 294, 321, 322, 329, 330, 374; spurrie L 373, 430; wikke L 430, Q 15, 180; klaver L 294, 330, Q 20, 33, 188; boekweit L 416; rogge $$(soms gesneden of als stoppels)$$ K 358, L 265, 270, 322, 329, 362, 416, Q 20, 117a, 180; onkruid L 269, 322, Q 15, 28, 121, 158, 197, 197a, 198b. [N M, 13; N 11, 27 add.; N 11A, 29b + c; JG 1b add.] I-1 |
20778 | groente | groente: greunte (Boekend) | De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] III-2-3 |