25441 |
het vlees laten besterven |
koud laten worden:
kalt lǭtǝ wē̜rǝ (L269b Boekend),
versterven:
vǝrstɛrvǝ (L269b Boekend)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
19415 |
het vuur doven |
blussen:
blusse (L269b Boekend),
uit laten gaan:
(et veur) ōēt laote gaon (L269b Boekend),
oēt laote gaon (L269b Boekend),
uitmaken:
et veur ōētmake (L269b Boekend),
oēt make (L269b Boekend)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
Syst. WBD
heiten bliksum (L269b Boekend)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17645 |
heup |
heup:
heupe (L269b Boekend)
|
heup [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
ischias (L269b Boekend)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
⁄n bergske (L269b Boekend),
verhoogsel:
verhuugsel (L269b Boekend)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
gevers:
(bij vee).
ut gevaers (L269b Boekend),
hak:
den hak (L269b Boekend),
hak (L269b Boekend)
|
voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kònterfoor (L269b Boekend),
kônterfoor (L269b Boekend)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiege (L269b Boekend)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L269b Boekend)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|