19695 |
kast |
kast:
kas (L269b Boekend)
|
kast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
33453 |
kattegat |
kattegat:
katǝgāt (L269b Boekend)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
17628 |
keel, strot |
keel:
keil (L269b Boekend),
strot:
streut (L269b Boekend)
|
keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
keïlsgaat (L269b Boekend)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kerk houf (L269b Boekend),
kérkhaof (L269b Boekend)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33536 |
kern van een pit |
kern:
de kaer (L269b Boekend)
|
Het binnenste van zaad of pit (kern, kerning, kerel, karring). [N 82 (1981)]
I-7
|
24722 |
kernhout |
kern:
kaer (L269b Boekend)
|
Het binnenste van een boom zonder levend weefsel, donker van kleur (kern, kernhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
Syst. WBD
kersekook (L269b Boekend)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
weisleep:
[weisleep] (L269b Boekend)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (L269b Boekend)
|
kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|