22361 |
knikkeren |
knikkeren:
knikkeren (L269b Boekend, ...
L269b Boekend),
kulsen:
køͅlsən (L269b Boekend, ...
L269b Boekend),
stuiteren:
stuiteren (L269b Boekend)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
ketsen:
ketse (L269b Boekend)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje knijpen:
ein uigske kniepe (L269b Boekend)
|
Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19076 |
knoest |
knoest:
knoes (L269b Boekend)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
knoflook:
knoflouk (L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: knoflook (allium sativum - fam. liliaceae) [N 71 (1975)]
I-7
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kuiltjes:
kuulkes (L269b Boekend)
|
deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33246 |
knollen uittrekken |
plukken:
pløkǝ (L269b Boekend)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (L269b Boekend)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33545 |
knolselderij |
knopselderie:
knoepselderie (L269b Boekend, ...
L269b Boekend)
|
Hoe noemt u: knolselderij [N 71 (1975)] || Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grø̄n (L269b Boekend)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|