e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boekend

Overzicht

Gevonden: 1986
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd koe met een witte vlek: ku mɛt ǝn wetǝ vlɛk (Boekend) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a] I-11
koeherder koeherd: kuhɛrt (Boekend) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koeienmaag pens: pɛns (Boekend) Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11] I-11
koekenpan braadpan: braojpan (Boekend), pan: Men beperkt zich tot ketel, pan of pot. Ketel en pot worden ook wel door elkaar gebruikt.  pan (Boekend) Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koekje knapkoek: Syst. WBD Andere samenstelling van het deeg en het bakken  knapkook (Boekend), koekje: Syst. WBD Andere samenstelling van het deeg en het bakken  kökskes (Boekend), waterplatsje: Syst. WBD Andere samenstelling van het deeg en het bakken  waterpletske (Boekend) Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
koele wind fris windje: ⁄n fris windje (Boekend) koele wind [koeltje] [N 81 (1980)] III-4-4
koetsier koetsier: kutsǝr (Boekend) Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr] I-13
koewachter, veeknecht koeherd: kuhɛrt (Boekend), stalknecht: stal[knecht] (Boekend), zweitser: zwęi̯tsǝr (Boekend) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffiepot koffiekan: kooffiekan (Boekend) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
kol kol: kǫl (Boekend) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11