| 19553 |
lepel |
lepel:
lèpel (L269b Boekend)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 25465 |
lepel waarmee men de darmen schoonmaakt |
lepel:
lęjpǝl (L269b Boekend)
|
Met een lepel o.a. schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118; monogr.]
II-1
|
| 19556 |
lepelrek |
lepelrek:
lèpelrek (L269b Boekend)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kemasse (L269b Boekend),
komasse (L269b Boekend)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 25355 |
leren schede |
korf:
kǫrf (L269b Boekend)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
| 19383 |
leunstoel |
grote stoel:
groëte stool (L269b Boekend),
proost:
praos (L269b Boekend),
zorg:
zörg (L269b Boekend)
|
Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 21341 |
leurder |
kramer:
krieëmer (L269b Boekend)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
| 17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
laeve (L269b Boekend)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17697 |
lever |
lever:
laiver (L269b Boekend),
lē̜vǝr (L269b Boekend)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|
| 20514 |
leverworst |
leverworst:
laeverwors (L269b Boekend)
|
leverworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|