| 19957 |
poort |
poort:
p˙ǫrt (L287p Boeket)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
| 33171 |
poten |
poten:
pōtǝ (L287p Boeket)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
| 29425 |
pottenkoopman |
pottenkruier:
pǫtǝkrøjǝr (L287p Boeket
[(bedelaar: iemand die met een kruiwagen met potten langs de deur ging om te verkopen: Oorspronkelijk een Duitser die oliekruiken en ander aardewerk verkocht)]
)
|
Pottenkruier; koopman in aardewerk die met zijn handelswaar op een kruiwagen het land rondtrok. [monogr.]
II-8
|
| 27904 |
raam |
raam:
rām (L287p Boeket
[(+)]
),
venster:
ve.nstǝr (L287p Boeket
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
| 33272 |
raapzaadolie |
reubsolie:
røb˱sōli (L287p Boeket)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
| 32504 |
rechtopstaande wissen |
staafhout:
stāfhǫwt (L287p Boeket),
staven:
stē̜f (L287p Boeket),
stikselen:
steksǝlǝ (L287p Boeket)
|
De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.]
II-12
|
| 28973 |
rijgen |
rijgen:
rīgǝ (L287p Boeket),
trakelen:
trǭkǝlǝ (L287p Boeket),
trochelen:
trǭxǝlǝ (L287p Boeket)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
| 28853 |
rijggaren |
trakelgaren:
trǭkǝlgārǝ (L287p Boeket)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
| 21733 |
roede |
pezerik:
pēsdǝrek (L287p Boeket),
pēzǝrek (L287p Boeket)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
| 34460 |
roepwoord voor de geit |
met:
mɛt (L287p Boeket)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|