| 26785 |
inkuilen |
inkuilen:
ęi̯.ŋkoulǝ (Q160p Bommershoven)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
| 33182 |
inleggen (in een voor) |
inleggen:
ęi̯nlęgǝ (Q160p Bommershoven)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
| 34001 |
inspannen |
inspannen:
ęi̯.nspanǝ (Q160p Bommershoven)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
| 18193 |
jas: algemeen |
pit:
pit (Q160p Bommershoven)
|
jas [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
| 20561 |
jenever |
brandewijn:
branəwēͅn (Q160p Bommershoven),
jenever:
džənøͅjvər (Q160p Bommershoven),
schnaps (du.):
snaps (Q160p Bommershoven)
|
jenever [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
| 18041 |
jeuk |
jeuksel:
jyksəl (Q160p Bommershoven)
|
jeuk [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
| 21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
pi̯ipər (Q160p Bommershoven),
vlug:
vløk (Q160p Bommershoven)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
stoppelen:
stòpələ (Q160p Bommershoven)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljong:
stòpəljò.ŋk (Q160p Bommershoven)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 24175 |
jong en kaal vogeltje |
vogeltje:
vø̄.gəlkəs (Q160p Bommershoven, ...
Q160p Bommershoven)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|