| 33573 |
postelein |
porselein:
poͅrsəlēͅən (Q160p Bommershoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 33171 |
poten |
planten:
plā.ntǝ (Q160p Bommershoven),
poten:
pǫu̯tǝ (Q160p Bommershoven)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
| 21521 |
potlood |
potlood:
vrouwelijk
potla[u}t (Q160p Bommershoven)
|
Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
| 26429 |
poulie |
poulie:
pulī (Q160p Bommershoven),
wiel:
wīl (Q160p Bommershoven)
|
De onderste poulie van het luiwerk van een watermolen die in verbinding staat met het groot kamrad. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluiwerk, zakkentrekkerɛ. De opgaven poulie (P 119, P 120, P 177a, P 187, P 188, Q 77, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 164), houten poulie (P 187), wiel (Q 160), giet (P 119), rad bet een kant (P 176) en rad (P 195) zijn ook van toepassing op de bovenste poulie van het luiwerk in een watermolen. Zie ook afb. 76. Het woordtype ritsel (Q 39) duidt mogelijkerwijs een kam- of tandwiel aan.' [Jan 229; Coe 205; Grof 233; A 42A, 46]
II-3
|
| 27074 |
praam |
praam:
prǫu̯m (Q160p Bommershoven)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
| 21006 |
prei |
poor:
pooər (Q160p Bommershoven, ...
Q160p Bommershoven),
puə.r (Q160p Bommershoven)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
| 22356 |
priktol |
dop:
doͅp (Q160p Bommershoven)
|
Gewone tol (die met een koord wordt geslingerd). [ZND 01u (1924)]
III-3-2
|
| 21515 |
proces-verbaal |
proces (<fr./lat.):
džij krēͅch e paorsēͅs (Q160p Bommershoven)
|
Proces-verbaal. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
| 18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
plōum, plømkə (Q160p Bommershoven)
|
Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
| 19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
šōͅp (Q160p Bommershoven),
spinde:
spen (Q160p Bommershoven)
|
een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|