| 20630 |
spek |
spek:
spɛk (Q160p Bommershoven, ...
Q160p Bommershoven)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 18390 |
speld |
spelde:
spɛl (Q160p Bommershoven)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
| 28970 |
spelden |
vastspangen:
vasspanǝ (Q160p Bommershoven)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
| 22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ich spēl, hij spelt, vij spēlə (Q160p Bommershoven)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
| 26471 |
speling op de steenbus |
spel:
spęl (Q160p Bommershoven)
|
[Vds 124; Jan 135; Coe 114; Grof 135]
II-3
|
| 20165 |
spenen |
spenen:
spiɛnǝ (Q160p Bommershoven)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
| 26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (Q160p Bommershoven),
spęj (Q160p Bommershoven),
spij:
spęj (Q160p Bommershoven)
|
De pin die men in de gaten van het sluisijzer steekt om de sluis omhoog te houden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Coe 26; Grof 62] || De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82]
I-3, II-3
|
| 21373 |
spijbelen |
achter de haagschool gaan:
ātər də haochschō[ə}l gon (Q160p Bommershoven)
|
Spijbelen (de school ontlopen, achter de hagen schoolgaan). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
| 31953 |
spijkeren |
nagelen:
nęxǝlǝ (Q160p Bommershoven)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
| 33133 |
spikken |
spikken:
spikǝ (Q160p Bommershoven)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|