21701 |
kinderfiets |
kinderfiets:
kèngerfits (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar kleine kinderen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
22691 |
kinderfluitje |
fluit:
fluit (Q011p Boorsem),
Fluitsjes make: van heulenteul (vlierhout) maakgde de kènger ziech fluitsjes.
fluit (Q011p Boorsem)
|
[Jongensspel - allerhande]:[Fluit]. || [Muziek/zang]: Fluit.
III-3-2
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
kinərklɛijər (Q011p Boorsem)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23567 |
kinderkoor |
kinderkoor:
kengerkwoir (Q011p Boorsem)
|
Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23505 |
kindermis |
kindermis:
kēngermēs (Q011p Boorsem)
|
Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18362 |
kinderschort met mouwen |
kinderscholk:
kiŋərsjolək (Q011p Boorsem)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kinketting:
kenkęteŋ (Q011p Boorsem),
stangkettinkje:
staŋkęteŋskǝ (Q011p Boorsem)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
[Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].
kiekhòòs (Q011p Boorsem)
|
kinkhoest
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kinnebakkes:
kinnebakkes (Q011p Boorsem)
|
Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29843 |
kippen |
hennen:
enǝ (Q011p Boorsem)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|