28735 |
leren naaien |
voor naaister leren:
vø̄r nji-jstǝr liǝrǝ (Q011p Boorsem)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
21002 |
leverpastei |
leverpastei:
lē.vərpástɛi (Q011p Boorsem)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
leverwoos (Q011p Boorsem),
levərwōəs (Q011p Boorsem),
lē.vərwō.s (Q011p Boorsem)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
17540 |
lichaam |
lijf:
[Paragraaf: lichaam]
lief (Q011p Boorsem),
prij:
[Paragraaf: lichaam]
pri-j (Q011p Boorsem)
|
lichaam
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
fors:
[Paragraaf: fysische eigenschappen].
fors (Q011p Boorsem)
|
kracht
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lex (Q011p Boorsem)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
34032 |
lichtbonte koe |
lichtbonte:
lexbontǝ (Q011p Boorsem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|
33677 |
lichte klei |
zavel:
zāvǝl (Q011p Boorsem)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
mist:
mes (Q011p Boorsem)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
gabardine (fr.):
gabərdin (Q011p Boorsem)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|