21598 |
mompelen |
grommelen:
grommelen (Q011p Boorsem),
mommelen:
mømələ (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
[Paragraaf: lichaam]
mònd (Q011p Boorsem)
|
mond
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
mont ǝn klau̯wzięr (Q011p Boorsem),
mont ɛn klau̯žęr (Q011p Boorsem)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] || Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.]
I-11, I-12
|
22684 |
mondharmonica |
mondmuziekje:
mòndme`ziekske (Q011p Boorsem),
monica:
monika (Q011p Boorsem),
muziekje:
me`ziekske (Q011p Boorsem)
|
[Muziek/zang]: Mondharmonica.
III-3-2
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstráns (Q011p Boorsem)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23499 |
moordkruis |
moordkruis:
mōōrdkruus (Q011p Boorsem)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
mörrəgegebed (Q011p Boorsem)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
fiemelen:
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
fiemele (Q011p Boorsem),
gusselen:
WNT: gusselen [gosselen]. Gudsen, gudsend stroomen. Van vloeistoffen...
gössele (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem),
knoeien:
knoeajje (Q011p Boorsem)
|
knoeien || morsen, b.v. water || Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
mortel:
mǫrtǝl (Q011p Boorsem)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30009 |
mortel bereiden |
mortel maken:
(mortel) mākǝ (Q011p Boorsem)
|
De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.]
II-9
|