25100 |
motregenen, licht regenen |
motteren:
motərə (Q011p Boorsem),
zeveren:
zɛivərə (Q011p Boorsem)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28779 |
mousseline |
mousseline:
musǝlin (Q011p Boorsem)
|
Los geweven stof van katoen, wol of zijde, genoemd naar de stad Mosoel in Turkije. [N 62, 75e; N 62, 75c; N 62, 83; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
18264 |
mouw |
mouw:
mòw (Q011p Boorsem),
möuw (Q011p Boorsem),
mǭw (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW]
II-7, III-1-3
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
manchet:
manšɛt (Q011p Boorsem),
polsbandje:
pǫlsbɛntšǝ (Q011p Boorsem)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
mowəsjolək (Q011p Boorsem)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mūl (Q011p Boorsem)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
naafband:
nāf˱ba.nt (Q011p Boorsem
[(mv -bajnj)]
)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muntel:
møntjǝl (Q011p Boorsem)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
18308 |
muiltje |
aansteker:
zegt men nu ook
anstekərs (Q011p Boorsem),
slof:
slofə (Q011p Boorsem)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33687 |
mulle grond |
moude:
mǭu̯w (Q011p Boorsem)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|