18429 |
omslag [wld ii.7, p.82] |
parement (fr.):
paraman (Q011p Boorsem)
|
Hoe noemt U de omslag? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q011p Boorsem)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34211 |
omweiden |
omdoen:
ūndǭn (Q011p Boorsem)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
ømšø̜pǝ (Q011p Boorsem)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q011p Boorsem),
ps. omgespeld volgens IPA.
kloͅr (Q011p Boorsem)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
oŋərgōt (Q011p Boorsem)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
breken:
brēkǝ (Q011p Boorsem)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
humme (Q011p Boorsem),
ømə (Q011p Boorsem)
|
hemd || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
oŋərok (Q011p Boorsem)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pølf (Q011p Boorsem)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|