22313 |
schaatsen |
schaatselen:
sjaatsele (Q011p Boorsem),
schaatsen:
sjaatse (Q011p Boorsem)
|
[Jongensspel - schaats]: Schaatsen.
III-3-2
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šǭbzbū.r (Q011p Boorsem)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lī.f (Q011p Boorsem)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
[Paragraaf: fysische eigenschappen].
sjeel (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: lichaam]
sjeel (Q011p Boorsem)
|
scheel
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
met zijn linkse oog in zijn rechtse kamizoolsmaaltje kijken:
Scherts.uitdr.
mèt zen lènks aug èn ze rechts kammezoeulsmèèlke kieke (Q011p Boorsem),
scheel kijken:
sjeel kieke (Q011p Boorsem)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
sjèpke (Q011p Boorsem)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34587 |
schei |
schei:
š˙ęi̯ (Q011p Boorsem),
scheien:
šęi̯.ǝ (Q011p Boorsem)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
het wordt donkel
šeͅmərt (Q011p Boorsem)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
hammetje:
ɛmkə (Q011p Boorsem)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šø̜pǝ (Q011p Boorsem)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48]
II-3
|