e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsen schaatselen: sjaatsele (Boorsem), schaatsen: sjaatse (Boorsem) [Jongensspel - schaats]: Schaatsen. III-3-2
schapenboer schaapsboer: šǭbzbū.r (Boorsem) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schede van de koe lijf: lī.f (Boorsem) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): [Paragraaf: fysische eigenschappen].  sjeel (Boorsem), [Paragraaf: lichaam]  sjeel (Boorsem) scheel III-1-1
scheel zien met zijn linkse oog in zijn rechtse kamizoolsmaaltje kijken: Scherts.uitdr.  mèt zen lènks aug èn ze rechts kammezoeulsmèèlke kieke (Boorsem), scheel kijken: sjeel kieke (Boorsem) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: sjèpke (Boorsem) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
schei schei: š˙ęi̯ (Boorsem), scheien: šęi̯.ǝ (Boorsem) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schemeren schemeren: het wordt donkel  šeͅmərt (Boorsem) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel hammetje: ɛmkə (Boorsem) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3
scheppen scheppen: šø̜pǝ (Boorsem) Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] II-3