33697 |
toegangsweg naar het erf |
opvaart:
ǫp˲vārt (Q011p Boorsem)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
19663 |
toilet |
huisje:
yskə (Q011p Boorsem)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17859 |
tollen |
draaien wie een kokkerel:
drejje wi-j `ne kòkke`rel (Q011p Boorsem),
ronddraaien:
rònddrejje (Q011p Boorsem)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
tomatə (Q011p Boorsem)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17727 |
tonen |
laten kijken:
laote kieke (Q011p Boorsem),
tonen:
tuine (Q011p Boorsem)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
blad:
[Paragraaf: lichaam]
blaad (Q011p Boorsem),
tong:
[Paragraaf: lichaam]
tòng (Q011p Boorsem)
|
tong
III-1-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
toreaan (Q011p Boorsem),
torehaan (Q011p Boorsem)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
tōrespits (Q011p Boorsem)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kerəkklok (Q011p Boorsem)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29108 |
tornen |
lossnijden:
lossnejǝ (Q011p Boorsem)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|