e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boorsem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitkomen uitkomen: ū.tkō.mǝ (Boorsem) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitleggen (zoom) uitlaten: ūtlǭtǝ (Boorsem) Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW] II-7
uitmaken wie mag beginnen aftellen: aaftèlle (Boorsem), tellen: vər zølə tellen (Boorsem) [Jongens- en meisjesspelen]: Aftellen. || Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)] III-3-2
uitspannen uitspannen: ū.tspanǝ (Boorsem) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstalling van het allerheiligste uitstelling van het lof: oetstĕlling van het lof (Boorsem) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitvoerder ploegbaas: plōx˱bās (Boorsem) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitwendig kruiwerk kruiwerk: krøjwɛ̄rǝk (Boorsem) Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.] II-3
uitwerpselen deisem: [Paragraaf: lichaam]  deisem (Boorsem), kak: [Paragraaf: lichaam]  kak (Boorsem), schijt: [Paragraaf: lichaam]  sjiet (Boorsem), stront: [Paragraaf: lichaam]  strònt (Boorsem) kak || schijt || stront III-1-1
uitwerpselen van koeien koestront: kǭstront (Boorsem), koevlaai: kǭvlai̯ (Boorsem) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitwijken wijken: wī.kǝ (Boorsem) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10