18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vraulyjklɛijər (Q011p Boorsem),
vrowlu-jklei-jer (Q011p Boorsem)
|
vrouwenkleding || vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
ømə (Q011p Boorsem)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
leemgrond:
lęi̯mgrōnt (Q011p Boorsem)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
17658 |
vuist |
vuist:
[Paragraaf: lichaam]
voes (Q011p Boorsem)
|
vuist
III-1-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vyrtaŋ (Q011p Boorsem)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste brikken:
vȳrvastǝ brekǝ (Q011p Boorsem)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wɛjə (Q011p Boorsem)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34562 |
wagen |
wagel:
wā.gǝl (Q011p Boorsem)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
dazelen:
[Paragraaf: leven/gezondheid/ziekte/vermoeidheid].
dazele (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
dazele (Q011p Boorsem),
krenselen:
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
krinsjele (Q011p Boorsem),
waaielen:
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
waajele (Q011p Boorsem)
|
moeizaam, waggelend lopen || onvast op benen staan, duizelig worden || onvast op zijn benen staan || waggelend, aarzelend lopen
III-1-2
|
18692 |
wambuis |
wambuis:
wauməs (Q011p Boorsem)
|
wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|