18509 |
drukknoop |
knipper:
knepǝr (Q011p Boorsem)
|
Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW]
II-7
|
29953 |
dubbele pik |
bikkel:
bekǝl (Q011p Boorsem)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
28757 |
duffel |
duffel:
døfǝl (Q011p Boorsem)
|
Dikke wollen stof met lang haardek. [N 62, 90; N 59, 201; MW]
II-7
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Pl. [du:.ve]
dūf (Q011p Boorsem)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
[Paragraaf: lichaam]
doem (Q011p Boorsem)
|
duim
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
dūməliŋ (Q011p Boorsem)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dū.vəkòt (Q011p Boorsem),
dø̜i̯vǝkǫt (Q011p Boorsem),
dūvǝkǫt (Q011p Boorsem),
spijker:
spikǝr (Q011p Boorsem),
spī.kər (Q011p Boorsem),
spīkǝr (Q011p Boorsem)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
dūvǝslāx (Q011p Boorsem),
slag:
slā.ch (Q011p Boorsem)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dazelig:
dazelig (Q011p Boorsem),
dol:
dul (Q011p Boorsem),
zwijmelig:
Ww.: zwiemele.
zwiemelig (Q011p Boorsem)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
dužəntpūt (Q011p Boorsem)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|