18149 |
horrelvoet |
klompvoet:
klòmpvòòt (Q011p Boorsem)
|
Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
schokken:
zjòkke (Q011p Boorsem),
[Paragraaf: regelmatige werkwoorden].
zjòkke (Q011p Boorsem)
|
hotsen || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
[Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].
hawwe (Q011p Boorsem)
|
houden
III-1-2
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q011p Boorsem)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
30076 |
houten klosje |
blokje (van schietlood):
blø̄kskǝ (Q011p Boorsem)
|
Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
18355 |
houten sandaal |
klompje:
klümpkəs (Q011p Boorsem)
|
sandaal-achtig voetbekleedsel bestaande uit een houten zool en enkele riempjes over de voet [triep, klepper] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
houtskool:
houtskool (Q011p Boorsem)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
øͅu̯twərəm (Q011p Boorsem)
|
wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29956 |
houwhamer |
kapbeitel:
kap˱bęjtǝl (Q011p Boorsem)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
18962 |
huichelaar |
aardige, een -:
dat es einen aardige (Q011p Boorsem),
lonker:
dat es eine lonker (Q011p Boorsem),
schijnheilige:
das eine schienheilige (Q011p Boorsem),
dat es eine schīēnheilige (Q011p Boorsem)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|