33781 |
keel |
keel:
kē̜.l (Q011p Boorsem),
strot:
strōǝ.t (Q011p Boorsem)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
[Paragraaf: lichaam]
kèèl (Q011p Boorsem),
strot:
[Paragraaf: lichaam]
stroot (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem)
|
keel || strot
III-1-1
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
hoofdvoordel:
ø̜i̯t˲vø̜.ldǝr (Q011p Boorsem),
voordel:
vø̜.ldǝr (Q011p Boorsem)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (Q011p Boorsem, ...
Q011p Boorsem)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22790 |
kegel |
kegel:
keigel (Q011p Boorsem)
|
[Sport en spel volwassenen - kegelen]: Kegel.
III-3-2
|
22497 |
kegelbaan |
kegelbaan:
keigelbaan (Q011p Boorsem)
|
[Sport en spel volwassenen - kegelen]: Kegelbaan.
III-3-2
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
keigele (Q011p Boorsem)
|
[Sport en spel volwassenen - kegelen]: Kegelen.
III-3-2
|
23293 |
kelk |
kelk:
kelək (Q011p Boorsem),
kēllək (Q011p Boorsem)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23545 |
kelkdoekje |
kelkdoekje:
kelləkdeukske (Q011p Boorsem)
|
Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23546 |
kelklepeltje |
lepeltje:
lēēpəlke (Q011p Boorsem)
|
Het kelklepeltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|