33558 |
okkernoot |
noot:
neut (Q096a Borgharen),
noot (Q096a Borgharen),
-
noot (Q096a Borgharen)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
20547 |
olie |
olie:
olie (Q096a Borgharen)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (Q096a Borgharen)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
33664 |
omheinde wei |
afgepaalde wei:
āfgǝpø̜̄ldǝ wē̜i̯ (Q096a Borgharen)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de hals pakken:
um den haws pakke (Q096a Borgharen)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q096a Borgharen)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34211 |
omweiden |
omzetten:
ǫmzętǝ (Q096a Borgharen)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
oondergood (Q096a Borgharen)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
onderhandsch (Q096a Borgharen)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
humme (Q096a Borgharen),
’e sjoen humme (Q096a Borgharen),
lijfje:
lijfke (Q096a Borgharen)
|
hemd [SGV (1914)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|