24868 |
oot |
vlughaver:
-
vluughaver (Q096a Borgharen)
|
oot [wilde haver] [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
33293 |
oot, wilde haver |
vlughaver:
vlȳghāvǝr (Q096a Borgharen)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedeweg gaan:
bè-j-weeg goon (Q096a Borgharen)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op de luip gaon (Q096a Borgharen)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
32920 |
op rijen zetten |
kemmen:
kømǝ (Q096a Borgharen)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op stêlt loape (Q096a Borgharen)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
30515 |
ophaken |
haken:
hø̄kǝ (Q096a Borgharen)
|
De wisboom hoger plaatsen om met de volgende laag te beginnen. [N F, 42]
II-9
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophauwe (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
32928 |
opper |
huist:
hūst (Q096a Borgharen),
huister:
hū.stǝr (Q096a Borgharen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
oprupsen:
opröpse (Q096a Borgharen)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|