| 19707 |
sport van een stoel |
lat:
tussen de stumpele
lat (Q096a Borgharen)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
| 20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
kachelpijp:
kachelpīēp (Q096a Borgharen)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
| 19359 |
spotten |
spotten:
spotte (Q096a Borgharen)
|
spotten [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprieuw (Q096a Borgharen)
|
spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
| 30507 |
spreilaag |
spreilaag:
spręjlǭx (Q096a Borgharen)
|
De eerste laag riet of stro die over het hele dak wordt uitgespreid om te dienen als dekbodem. [N F, 33a]
II-9
|
| 21352 |
spreken, praten |
praten:
praote (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
spreken:
spreke (Q096a Borgharen),
spreken (Q096a Borgharen)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
| 24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprinkhaan (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 17591 |
sproeten |
sproetelen:
sprotele (Q096a Borgharen)
|
sproet(en) [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sprokkele (Q096a Borgharen)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21007 |
spruiten |
spruiten:
sprōēte (Q096a Borgharen),
spruitjes:
spruutsjes (Q096a Borgharen)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|