| 30502 |
stootklos |
klopper:
klø̜pǝr (Q096a Borgharen)
|
Dik rond stuk hout, aan het einde schuin toelopend, waarmee riet of stro dat in de ronding van de pannen ligt, wordt bijgeklopt. [N F, 26]
II-9
|
| 34577 |
stootring |
as:
as (Q096a Borgharen)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
| 19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
stop (Q096a Borgharen)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 33103 |
stoppels |
stoppelen:
štopǝlǝ (Q096a Borgharen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
| 17901 |
stoten |
stoten:
stoete (Q096a Borgharen)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 20534 |
stoven |
stoven:
staove (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 21249 |
straat |
straat:
straot (Q096a Borgharen)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
| 20301 |
straf geven |
straf geven:
straof geve (Q096a Borgharen),
straffen:
straove (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 18776 |
streng |
strang:
straŋk (Q096a Borgharen)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
| 19083 |
streng (bn.) |
streng:
streng (Q096a Borgharen)
|
streng (bijv. nw.) [SGV (1914)]
III-1-4
|