17822 |
vallen |
vallen:
valle (Q096a Borgharen)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vals (Q096a Borgharen)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afplukken:
āfplø̜kǝ (Q096a Borgharen)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q096a Borgharen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vaange (Q096a Borgharen),
vange (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
34088 |
vangplooi |
spiegel:
spīgǝl (Q096a Borgharen)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
30501 |
vangtand |
gaffel:
gafǝl (Q096a Borgharen),
grijper:
grīpǝr (Q096a Borgharen)
|
Het gaffelvormig uiteinde van het drijfbord dat soms wordt gebruikt om de dekgarden naar beneden te drukken als ze worden vastgebonden. [N F, 25]
II-9
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrǝkǝ (Q096a Borgharen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensmoor:
vɛrǝkǝsmōr (Q096a Borgharen)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vɛrǝkǝshǫk (Q096a Borgharen),
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (Q096a Borgharen)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|